De rol van voeding als risicofactor bij ALS

Laatst bijgewerkt op 19 februari 2018

Voeding bevat allerlei bestanddelen die mensen kunnen beschermen tegen ziekten (zoals vitaminen) of juist het risico op ziekten kunnen verhogen (zoals suikers en vetten). Kennis over het voedingspatroon kan belangrijke informatie geven over de oorzaak en behandeling van een ziekte. Bij ALS is hier weinig over bekend.

Het ALS Centrum heeft onderzocht wat het voedingspatroon was van mensen met ALS voordat zij ziek werden en dit vergeleken met controlepersonen, om zo te weten te komen of er specifieke bestanddelen in voeding het risico op ALS vergroten of juist beschermend werken.

In samenwerking met de Universiteit Wageningen (dr. Jeanne de Vries) is een gevalideerde vragenlijst aangepast, specifiek gericht op de vraagstellingen die wij hadden bij ALS. De vragenlijst was vooral geschikt om vetten in kaart te brengen, maar ook andere voedingsstoffen, namelijk koolhydraten (suikers), vezels, alcohol, calcium, vitamine B2, vitamine C, vitamine E, lycopeen, flavonoiden, glutamaat and phytoestrogenen. Ook het gebruik van voedingssupplementen werd in kaart gebracht. Hierbij werd rekening gehouden met de mogelijkheid dat het voedingspatroon kan veranderen nadat de ziekte zicht openbaart, bijvoorbeeld door slikproblemen. Het gaat dus om het voedingspatroon van ALS-patiënten voordat zij ziek werden, vergeleken met controlepersonen die geen ALS hebben.

Wij hebben van de 885 geïdentificeerde ALS-patiënten in Nederland tussen januari 2006 en september 2011, van 747 patiënten toestemming gekregen om mee te doen aan de studie en hun vragenlijst ontvangen (84%). Ook hebben 2385 controlepersonen de vragenlijst ingevuld. Deze controlepersonen zijn benaderd via de huisartsen van de patiënten, en zijn niet gerelateerd aan de patiënten. De vragenlijsten bevatten hele praktische vragen zoals “Hoe vaak per maand eet u muesli voor ontbijt?” en “Hoeveel lepels muesli nam u dan?”.

De vragenlijsten zijn ingevoerd in een database. Door de Universiteit van Wageningen is vervolgens op basis van de antwoorden per persoon een schatting berekend van ingenomen voedingsstoffen. Dit is de zogenaamde “voedsel-frequentie-vragenlijst” methode.

Uit de resultaten bleek dat de totale hoeveelheid energie (kilocalorieën), die patiënten tot zich namen in de voeding voordat zij ziek werden (2258 kCal), aanmerkelijk hoger was dan bij controlepersonen (2119 kCal). Verder bleek de gemiddelde BMI (body-mass-index) van patiënten voordat zij ziek werden, gemiddeld lager te zijn dan bij controles.

Bij de bestudering van de voedingsmiddelen viel op dat van een aantal de inname verhoogd was bij ALS. Dit was het geval bij verzadigde vetzuren, enkelvoudig verzadigde vetzuren en cholesterol. Bij glutamaat en de bekende anti-oxidanten (vitamine C, vitamine E, lycopeen) was geen verschil.

Analyse van voedingspatronen, waarbij meerder voedingsmiddelen tegelijkertijd werden bestudeerd, liet een verhoogde inname zien van een “vettig” voedingspatroon. Dit was niet veroorzaakt door mensen die weinig sportieve activiteit hadden of rookten.

Deze resultaten wijzen op een verstoorde energiehuishouding (energie-metabolisme) bij ALS-patiënten. Het lijkt erop dat ALS-patiënten meer calorieën verbranden in rust en bij beweging dan normaal. Dit heet hypermetabolisme. Ook bij diermodellen van ALS is hypermetabolisme aangetoond, zowel voordat de dieren zichtbaar ziek waren als daarna. Bij deze dieren zijn afwijkingen gevonden in de mitochondriën, de energieleveranciers in de cellen. Dit zou kunnen wijzen op het bestaan van een stoornis bij ALS in de mitochondriën. Het verklaart ook de observatie op de polikliniek dat er een groep patiënten is met beginnende ALS, die onverklaard flink afgevallen zijn voordat zij de polikliniek bezoeken, zonder slik- of eetlust-problemen. De resultaten van dit onderzoek leiden er dan ook toe om het onderzoek bij ALS vooral te richten op deze mitochondriën. De resultaten wijzen niet op een schadelijk effect van een hoogcalorisch dieet. Er is dus geen bezwaar tegen het toevoegen van extra calorieën aan de voeding om een daling van lichaamsgewicht te beperken bij patiënten met ALS.

 

Prof. dr. Jan Veldink
  • neuroloog en hoogleraar human neurogenetics, UMC Utrecht

Ik zie wekelijks patiënten die verdacht worden van ALS, PLS of PSMA en die voor een definitieve diagnose worden doorverwezen. Binnen het onderzoek richt ik mij vooral op de neurogenetica: het vinden van genen die ten grondslag liggen aan neurologische aandoeningen, in het bijzonder ALS.

Heeft u feedback op dit artikel? Laat het ons weten.